Ik was geen
seconde verrast door Vincents verzoek en ook daarom leek het geen enkele
afbreuk te doen aan mijn eergevoel. Integendeel.
De maanden die
vooraf gingen aan Vincents vraag, werd ik steeds woester op mezelf. Niet zozeer
omdat ik Roos niet kon krijgen, maar omdat ik me daar pijnlijk bewust van was
en dat dit besef geen ene moer aan mijn gevoel veranderde. Nu, twintig jaar
later, snap ik nog steeds niet goed waarom ik steevast kies voor wat me
ongelukkig maakt. En hoe het komt dat ik vooraf nooit kan inschatten wat de
foute keuze zal blijken. Ik loop weg voor wat me zalft en loop recht naar het
mes dat me doormidden klieft. Niet steeds zo dramatisch, maar nooit radicaal
anders. Steeds weer. En te vaak verzin ik er allerlei drogredenen bij.
Roos’ hele wezen
was een doorn in mijn verliefde oog, haar vriendschappelijke vertrouwdheid een
zoute pleister op de wonde. Vincents verzoek voelde als een verlossing, terwijl
het, dat realiseer ik me elke dag helderder, een vloek was.
‘Je moet me
helpen, Andreas. Ik weet dat ze me wil, maar ik wil haar langer dan voor even.
Ik zal nooit zijn wie ze verdient, maar zij zal beter voor mij zijn dan ooit
voor jou.’
Zoiets.
Waarschijnlijk nog botter, nog harder, nog minder uit de boeken. Ik luisterde
en zag mijn verlosser. En ik voelde me opgelucht en vereerd, omdat hij het me
vroeg. Niet zij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten