Schrijven over
Vincent valt me zwaar. Best schrijnend, als ik bedenk hoe vloeiend gisteren
mijn pen over Roos’ lichaam gleed. Maar de man die ik op mijn vijftiende leerde
kennen, laat meer dan twintig jaar later nog steeds mijn woorden stokken. The bastard. Nochtans was zijn invloed
veel groter dan die van welke vrouw dan ook. Mijn vrouwen droom ik voor de
helft, omdat ze daarom vragen. De enkelingen die ik mijn vriendinnen noem, van
vlees en bloed, hebben zelf genoeg woorden om aan onze band vorm en kleur te geven. Met Vincent was dat niet zo. Hij kijkt zwijgend toe terwijl ik
stotter. Ik ben hem nog altijd iets verschuldigd, terwijl onze geschiedenis het
omgekeerde lijkt te beweren.
Vincent ademde
op zijn zeventiende al zwaar. Hij leerde me whisky drinken, vissen vangen en
shaggies draaien. Bij het kampvuur was hij steevast de man die zonder aarzelen
op de stronk het dichtst bij de houtstapel ging zitten. Als hij met een stok in het vuur pookte en met
zijn bergschoenen de takken rangschikte, waren alle ogen op hem gericht. Hij
keek alleen maar naar het vuur.
Ik begrijp nog
steeds niet waarom ik Roos in zijn handen heb geduwd. Het gebeurde en het was
simpelweg iets wat ik toen niet in vraag stelde. Hij was de robuuste muur, zij
het kostbare schilderij. Ik was de onzichtbare plug die in de muur verdwijnt.
En al heb ik mezelf daarmee een handig kunstje geleerd, ik ben er geen haar
beter door geworden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten