dinsdag 30 april 2013

Drie: Roos






Dat wij meesters zijn in de mooiste fabels fabriceren en dat we ze graag van elkaar geloven, dat besefte ik snel. Maar soms is de taal ook minder fijnbesnaard dan waar ze naar verwijst. Dat besef drong diep tot me door toen Roos voor het eerst het klaslokaal binnenwaaide. Zo’n banale bloemennaam voor een meid die kon bloeien zonder te aarden? Ik leerde de ouders die dit hun kind aandeden nooit kennen. Vincent kent ze wel.

De andere jongens waren meteen wild van haar lange benen en volle borsten. Ze maakten me misselijk met de grove woorden die ze voor haar borsten verzonnen en luidkeels verkondigden. Alsof er één millimeter van haar tot die banaliteit te herleiden viel. Vincent zag meer. Hij had oog voor de deining en wist dat de betovering daar ontstond, maar hij vond er de juiste woorden niet voor. Daar had hij mij voor nodig.

Ik beschreef haar hele lijf ’s avonds in een beduimeld notitieboekje, dat ik nooit aan Vincent toonde. Twee jaar lang, tot ik van dorp verhuisde en de groeiende rij boekjes in een grote koffer stak. Ik kende de golving van haar sleutelbeenderen en ontdekte dat ze haar haar korter liet knippen van zodra het voorbij die ovale sproet op haar rug groeide. Ik besefte dat ze twee spiegels nodig had om die sproet te lokaliseren en dat ze dus haar beslissing nam op basis van die ene lok, die ze tijdens de wiskundeles inspecteerde op gespleten haarpunten.

Ik zag hoe ze haar hoogste buikspieren opspande als ze voorbij Vincent liep en kende het lijnenspel dat op haar voorhoofd verscheen als ze tegen de zon inkeek. Ik herkende de sporen van schors op haar knieën als ze ’s zomers met een boek in een boom was geklommen en vermoedde dat ze aan de scherpe eeltrand op haar linkervoet knaagde, omdat die soms plots kleiner was en ze niet het soort meisje was dat geld uitgaf aan een pedicureset of nagellak. Omdat ze lenig was en haar kattenlijf dubbel kon plooien. Omdat ik hoopte dat ze elke avond in mijn plaats haar eigen Griekse tenen kuste. Maar vooral: omdat ze mooi was op een dierlijke, onbewuste manier.

Hoe de spieren in haar rug golven als ze klaarkomt, dat heb ik nooit geweten. Vincent weet het wel.

maandag 29 april 2013

Twee: Zonde



‘Zonde’, hoorde ik een man zeggen. Onze schouders raakten elkaar op de vlieghaven. Hij verontschuldigde zich binnensmonds, ging verder met zijn verhaal, verdween gehaast uit mijn rugveld. Wat hij ‘zonde’ vond, bleef een raadsel. Veel opties zijn er niet. Hij had het vast over iets leuks wat net niet gebeurd was. Een feest dat niet doorging. Een vrouw die toch niet belde. Een zon die niet scheen.

Er zijn twee soorten mensen. Zij die ‘zonde’ die dingen noemen die niet gebeurd zijn, de acties die ze toch maar niet ondernamen, het mooie hemd dat te klein bleek, de druppels van het godendrankje die naast het glas belandden. De relatie van twee mensen die tot hun verbazing mislukte. Die dingen die wél gebeuren en die hen schokken, die noemen ze geen ‘zonde’ maar ‘schande’. Ze hebben het goed voor met de wereld. Ik begrijp deze eerste soort. Daarom vertrouw ik hen.

Dan zijn er diegenen voor wie ‘zonde’ is wat wél gebeurt. Deze mensen hebben lak aan regels en rekken grenzen op. Ze zijn niet tevreden met spannende namen als ‘gula’, ‘avaritia’ of ‘luxuria’ en zoeken er steeds nieuwe bijnamen voor. Deze zondigen kijken neer op de kaders en categorieën van anderen, maar zijn er ook bevreesd voor. Hun zondeloze alledaagsheid vinden ze volstrekt ontoereikend en onbereikbaar tegelijk. Zij die in hun ogen een tweedimensionaal leven leiden, oogsten hun minachting maar zijn nodig om te overleven. Ik begrijp deze tweede soort. Daarom vertrouwen ze mij.

Ik ken weinig mensen die niet helder in te delen zijn in één van deze twee categorieën. Mezelf misschien. Door de hachelijke onderneming die ik me op de hals heb gehaald, hoor ik toch voor het eerst sinds lange tijd weer bij de eerste soort. Ik heb hen meer dan ooit nodig. De grootste zonde zou mijn zwijgen zijn, dat wat ik toch maar niet vertelde. Maar ik verdien mijn boterham door de tweede soort te dienen, te dekken en te spekken.

zondag 28 april 2013

Eén: Daarom


Mijn naam is Andreas Yperman. Ik ben zevenendertig jaar geleden geboren, maar waar ik ontstond weet ik niet. Ik heb op heel wat plekken gewoond, maar me nergens thuis gevoeld. Misschien dat ik dit daarom doe.

Sinds gisteren ben ik in een magneetstad in het zuiden. Het is eind april. De zon schijnt niet hard voor de tijd van het jaar. Maar de wind die bij mijn komst opstak, is nu al legendarisch, zelfs in een ruig havenstadje als dit. ’s Nachts in bed stelde ik me voor hoe de schelpen in de zee klapperden. Ik hoorde de geheimen over de lage daken waaien, de geheimen die ik ook hier goed ken. Een hond blafte. Ik voelde angst, maar wist niet of die van mij was. Ik weet niet meer of ik als kind bang was voor stormweer. Misschien dat ik dit daarom doe.

Ik hou van vrouwen en verhalen en vind het onderscheid tussen hen soms moeilijk om te maken. Ik hou van verlaten plekken en vanuit de drukte observeren. Ik leg graag mijn hand op buiken en probeer de diepte te bepalen. Maar als ik mijn eigen buik betast, kan ik nooit meer huilen. Er klopt iets niet. Misschien dat ik dit daarom doe.

Ik heet Andreas. Mijn naam betekent ‘manhaftig’. Ik kan de waarheid kneden tot ze u beter past, maar of ik mijn naam waar kan maken weet ik niet. Misschien dat ik dit daarom doe.